1. Zet de bovenspanning van de naaimachine iets losser. Stik een rimpeldraad 3 mm boven de patroonlijn langs de aangegeven rand. Onderbreek hierbij het stiksel bij de verticale naden, zodat deze niet gerimpeld worden. • Laat aan het begin en einde van het stiksel een draad van ± 10 cm loshangen. • Stik op dezelfde wijze een tweede rimpeldraad 3 mm onder de patroonlijn langs de aangegeven rand.
2. Verdeel het korte deel en het deel met de rimpeldraden in vier gelijke delen. • Geef deze punten met kleermakerskrijt of spelden aan.
Let op: De lijnen van middenvoor- en middenachter en de naden moeten goed op elkaar aansluiten.
• Leg de delen met de goede kanten op elkaar. • Zet de delen bij de aangegeven tekens met een speld dwars in de stof op elkaar. Houd hierbij de rafelranden gelijk. • Zet een speld aan één uiteinde van beide rimpeldraden en wikkel de draden in een achtvorm om een speld. Zo blijven de draden tijdelijk vastzitten.
3. Trek het andere uiteinde van beide rimpeldraden aan tot beide delen even lang zijn. • Verdeel de rimpels gelijkmatig.
4. Zet de rimpelrand met spelden dwars vast. • Wikkel de uiteinden van de rimpeldraad in een achtvorm om een speld. Zo blijven de draden tijdelijk vastzitten.
5. Controleer vóór het stikken of de rimpels gelijkmatig verdeeld zijn. • Zet de bovenspanning en steekgrootte van de naaimachine weer in de normale stand. • Stik tussen de rimpeldraden de delen op elkaar vast en haal tijdens het stikken de spelden uit de stof. • Werk de naden, eventueel samen, af. • Haal de rimpeldraden uit de stof en strijk de naad.