Basis haaksteken
Leuk al dat haken in Knippie 3 juni/juli 2014, maar hoe gaan de basissteken ook al weer en wat betekenen al die afkortingen en tekens.
TEKENS EN AFKORTINGEN
Een haakwerk kan helemaal beschreven zijn, maar ook bestaan uit een tekening.
Hieronder staan de afkortingen van de meest gebruikte steken en hun tekens.
VASTHOUDEN VAN DE DRAAD
Om de spanning van de draad onder controle te houden moet je de draad vasthouden.
Dit kun je het beste doen door de draad vanaf de bol over de pink van je linker hand te leggen. Daarna neem je de draad tussen je middelvinger en wijsvinger omhoog en legt hem over je wijsvinger.
VASTHOUDEN VAN DE HAAKNAALD EN HET GAREN
Je kunt de haaknaald op twee verschillende manieren vasthouden, als een potlood of als een mes.
PROEFLAPJE
Maak van tevoren altijd een proeflapje om te kijken of het aantal steken met het aantal cm klopt. Gebruik eventueel een dikkere of dunnere haaknaald om het gewenste resultaat te krijgen.
OPZETLUS
Haken begint met een opzetlus. Leg de draad in een lus. Steek de haaknaald in de lus. Maak een omslag door de onderliggende draad om de haak van de haaknaald te leggen.
Trek de draad omhoog door de lus. Trek de draad aan.
LOSSEN
Steek de haaknaald onder de draad. Maak een omslag, door draad om de haak van de naald te slaan.
Deze omslag wordt bij eigenlijk alle steken gebruikt.
Trek de draad door de lus op de haaknaald. Trek de draad aan. Maak de volgende losse op dezelfde wijze.
KETTING
Een hele rij losse steken heet een ketting. Deze ketting is de basis van je werk.
Het tellen van lossen is belangrijk, want dan weet je hoe lang/breed het werk wordt. De lus op de haaknaald wordt niet meegeteld.
MAGISCHE RING
(Te gebruiken voor rond of vierkant gehaakte onderdelen)
In plaats van de gebruikelijke lossen te haken, te sluiten met een halve vaste tot een ring en het aantal vast te haken in de ring, wordt ook wel de magische ring gebruikt.
Voordeel: als je met deze ring start is het gaatje wat ontstaat niet zo groot.
Kijk hier voor nog meer uitleg met foto’s en hier.
Om de volgende toer te haken maak je om het werk te keren een extra aantal lossen, die gelden voor de 1e steek van de volgende toer. Hoeveel steken dit zijn staat in de beschrijving aangegeven.
Na de 1e toer kun je bij de volgende toeren de haaknaald in verschillende lussen van de steek van de vorige toer steken. Normaal steek je door beide lussen van de vorige toer, maar je kunt de haaknaald ook in de voorste of de achterste lus van de vorige toer steken. Als dit zo is, staat het in de beschrijving aangegeven.
VASTEN
Voor de 1e toer
De eerste paar lossen vanaf de haaknaald zijn je eerste steek.
Steek de haaknaald in de bovenkant van de derde losse vanaf de haaknaald.
Maak een omslag.
Trek de draad met de haaknaald door de lus van de losse.
Je hebt nu twee lussen op je haaknaald.
Trek de draad door de twee lussen op je haaknaald. Trek de draad aan.
HALVE VASTE
De halve vaste wordt gemaakt op een ketting van lossen, op een voorgaande toer, bij het rondhaken of het sluiten van een toer.
Steek de haaknaald in de lus van de steek.
Maak een omslag.
Trek de draad met de haaknaald door de lus en door de lus die op de haaknaald zit. Trek de draad aan.
STOKJE
Sla om het eerste stokje te maken de draad om de haak van de naald.
Steek de naald in de lus van de 5e losse vanaf de naald.
Maak een omslag en trek de draad door de lus van de losse en de 1e lus op de naald. Je hebt nu nog 2 lussen op de naald.
Maak een omslag.
Trek de draad door beide lussen die nog op de naald staan.
HALF STOKJE
Dit wordt op dezelfde wijze gemaakt als een stokje, maar je haalt de draad bij bij tek. 14 door alle steken op de naald.
DUBBEL STOKJE
Dit wordt op dezelfde wijze gemaakt als een stokje, maar je slaat bij tek. 12 de draad 2x om de naald. Daarna haal je de draad steeds door twee lussen op de naald, met tussendoor een omslag, totdat er nog een lus op de naald is.